De eerste loodsordonnantie werd uitgegeven voor het water van de Nederlandse rivieren en zeegaten. Deze ordonnantie, die dateert uit de zestiende eeuw, regelde de taken en verantwoordelijkheden van loodsen die schepen veilig door deze wateren moesten loodsen.
In de tijd van de Nederlandse Gouden Eeuw was de scheepvaart een belangrijke bron van inkomsten voor het land. Schepen voeren af en aan naar de havens van steden als Amsterdam, Rotterdam en Delft, en het was van cruciaal belang dat zij veilig konden navigeren door de vaak gevaarlijke wateren van de rivieren en zeegaten.
De loodsordonnantie bepaalde dat alle schepen die de Nederlandse wateren wilden bevaren, verplicht waren om een loods aan boord te nemen. Deze loodsen waren ervaren zeelieden die bekend waren met de lokale wateren en gevaarlijke stromingen en obstakels konden herkennen en vermijden.
Deze ordonnantie was niet alleen bedoeld om de veiligheid van de scheepvaart te waarborgen, maar ook om de handel en economie van het land te stimuleren. Door ervoor te zorgen dat schepen veilig konden varen, werd de kans op schipbreuk en verlies van goederen aanzienlijk verkleind, wat gunstig was voor zowel de kooplieden als de overheid.
De eerste loodsordonnantie was dus van groot belang voor de Nederlandse scheepvaart in de zestiende eeuw en legde de basis voor het huidige loodswezen zoals we dat vandaag de dag kennen. Het was een belangrijke stap in de ontwikkeling van de maritieme sector in Nederland en zorgde ervoor dat de handel en economie van het land konden blijven bloeien.