In de middeleeuwen stond de ridder centraal in de samenleving. Hij was de beschermer van het volk en vocht voor eer en rechtvaardigheid. Maar achter elke ridder stond een trouwe metgezel, een hulpje dat hem hielp in zijn strijd en hem bijstond in moeilijke tijden.
Dit hulpje stond bekend onder verschillende namen, afhankelijk van de regio en de tijd waarin ze leefden. In het algemeen werd dit hulpje echter aangeduid als ‘schildknaap’, een term die al sinds de 12e eeuw werd gebruikt. Een schildknaap was een jonge edelman die in dienst stond van een ridder en hem hielp bij het dragen van zijn wapenuitrusting, het verzorgen van zijn paard en het assisteren tijdens gevechten.
De schildknaap was vaak een leerling van de ridder, die hem de kneepjes van het vak leerde en hem voorbereidde op een leven als volwaardige ridder. De schildknaap diende zijn meester met loyaliteit en toewijding en was een onmisbare schakel in de middeleeuwse riddercultuur.
Naast de schildknaap waren er ook andere helpers en dienaren die de ridder ondersteunden, zoals stalknechten, wapenknechten en kamerdienaars. Deze helpers waren vaak van lagere afkomst en stonden in dienst van de ridder in ruil voor bescherming en onderdak.
De relatie tussen de ridder en zijn hulpje was vaak gebaseerd op wederzijds respect en loyaliteit. De ridder beschermde zijn schildknaap en zorgde voor zijn opleiding, terwijl de schildknaap zijn meester diende met trouw en eerbied.
In de middeleeuwen was het hulpje van de ridder dus een onmisbare schakel in de riddercultuur. Zonder zijn trouwe metgezel kon de ridder niet ten strijde trekken en zijn plichten als beschermer van het volk vervullen. De schildknaap stond altijd klaar om zijn meester te helpen en te ondersteunen, ongeacht de gevaren die hen te wachten stonden. Hun band was een essentieel onderdeel van de ridderlijke code en symboliseerde de kracht en de moed van de middeleeuwse ridder.