Domweg gelukkig in de Dapperstraat is een van de bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur. Geschreven door J.C. Bloem, is dit gedicht een ode aan de eenvoudige geneugten van het alledaagse leven. Het beschrijft een gevoel van geluk en tevredenheid dat voortkomt uit de kleine dingen in het leven, zoals een rustige straat in Amsterdam en een kop koffie.
Het gedicht begint met de regels “Domweg gelukkig, in de Dapperstraat en omsingeld door een duizend vragen,” die meteen de sfeer van het gedicht zetten. De verteller voelt zich gelukkig in de eenvoudige straat, maar wordt ook overspoeld door gedachten en vragen die hem bezighouden. Dit contrast tussen geluk en onzekerheid vormt de kern van het gedicht.
Het gedicht gaat verder met het beschrijven van alledaagse taferelen, zoals de “juffrouw op het hoekje bij de brug” en de “venters bij de vischhandel.” Deze beelden roepen een gevoel van nostalgie op en laten de lezer meeleven met de verteller in zijn gelukkige momenten.
Het gedicht eindigt met de regels “En wat ik nog het meest verwonderen zal: dat ik daarna weder zal beginnen en dat alles wederom zal zijn als toen.” Deze regels benadrukken het cyclische karakter van het leven en de constant veranderende aard van geluk. Het gedicht suggereert dat geluk te vinden is in de eenvoudige momenten van het leven en dat het belangrijk is om deze momenten te koesteren.
Domweg gelukkig in de Dapperstraat is een tijdloos gedicht dat nog steeds relevant is in de moderne wereld. Het herinnert ons eraan om te genieten van de kleine dingen in het leven en om dankbaar te zijn voor wat we hebben. Het is een klassieker in de Nederlandse literatuur en zal altijd worden herinnerd als een van de mooiste gedichten die ooit zijn geschreven.